Amerika - Venezuela - Rondreis Joyce - Caracas

Caracas
Tekst: Joyce Frey
Reistijd: februari 1996

Venezuela

 

 

 

 
 
Al vroeg in de morgen was ik in Frankfurt geland, waar ik moest overstappen. Daar zocht ik mijn vriendin, die lang met me gewerkt had. We zouden samen, voor drie weken, naar Venezuela reizen. Al vlug had ik haar gevonden. Ze vloog op me af en omarmde me. In de wachtruimte spraken we over dingen, die we gedaan hadden sinds zij naar haar vaderland, Duitsland, was teruggekeerd.

In het vliegtuig zat een oudere man naast me. Hij beweerde 90 jaar te zijn. Als hij 69 had gezegd, had ik dat ook geloofd. Hij vertelde dat hij al twintig jaar in Venezuela woonde en af en toe naar zijn familie in Duitsland ging. Hij vertelde ook, dat er nu in Venezuela carnaval was. Daar gooide men emmers water over je heen, in plaats van confetti.
 
Na tien uur vliegen kwamen we aan in Caracas. Caroline sleepte een koffer mee, die vier keer zo zwaar was dan de mijne. Uit het vliegtuig gekomen, sloeg een broeiende hitte ons tegen het lijf. Wij, die uit de kou kwamen, moesten er even aan wennen.

Buiten het vliegveld stond een vrouw ons op te wachten. Wij moesten nog een heel stuk naar haar auto lopen. Caroline sleepte zich kapot met haar zware koffer. Toen we de auto bereikt hadden konden we naar de stad rijden. Eerst passeerden we een berghelling, waar hele dorpen uit blikbussen gebouwd waren. Annette, de reisleidster, vertelde dat hier de allerarmsten woonden.


Caracas - Stad van contrasten


Ook dat elk jaar in de regentijd een stuk van de berg weggespoeld werd. Met meerdere behuizingen én mensen. Maar niemand gaf er wat om dat hier mensen in de modderlawines stierven. Mensen waren hier sowieso al veel te veel. Onder aan de berg lagen nog hopen afval. Zelfs op de straat.

De eerste indruk van deze stad was zeer deprimerend. Ook de oude auto's, die rookten en dreigden bijna uit elkaar te vallen, maakten geen positieve indruk. De mensen die bij de sleepdienst werkten, hadden de beste jobs, want zij waren constant bezig met autowrakken uit het verkeer te halen, zodat de anderen dan weer door konden rijden. We gingen de Twintowers voorbij en reden door een tunnel. Na een half uur stopte de auto voor ons hotel, dat een stuk boven de stad lag.
 


Caracas

Annette waarschuwde ons niet te vroeg naar bed te gaan. We moesten ons direct aan de veranderde tijd aanpassen, anders zouden we midden in de nacht wakker worden.

Caroline ging onder de douche. Zoals ik haar kende, zou dat een eeuwigheid duren. Ik stond op het balkon en bekeek de omgeving. In de verte waren bergen. Daarvoor liep een autoweg. Op de flanken van de berg zag ik weer blikhutten. Een etage lager lag het zwembad van het hotel. Maar daarvoor zouden we weinig tijd hebben.

Toen we weer fris waren gingen we een stuk lopen. Ik had een kaartje van het hotel meegenomen, voor het geval we zouden verdwalen. Ik wilde maar een klein stukje gaan, maar je weet nooit waar je terecht komt. We kwamen in een smalle straat, dat al een beetje op een achterbuurt leek. Ik zag een paar mensen en kinderen bij elkaar staan. Een van de kinderen had een rode emmer in de hand. We liepen er voorbij. Ik hoorde een vrouw schreeuwen: "Non!" Toen ik om keek zag ik een geschrokken vrouw met de hand voor de mond staan. Maar dat was nog niet alles. Wij waren drijfnat. Het kind had de emmer met water tegen ons leeg gegooid.

Het was doodstil in de straat, zelfs de vogels waren opgehouden met zingen. De mensen keken ons angstig aan. Twee toeristen, die kliedernat waren. Om de situatie te redden maakte ik een sprong in de lucht, ik stak de armen omhoog en klapte al roepend: "Bravo, bravo". Iedereen lachte, alleen Caroline niet. Zelfs de vogels gingen weer zingen. Voor we verder gingen zwaaide ik naar de mensen. Ik hoorde ze lachen en weer opgewekt met elkaar praten. Nog nat liepen wij naar een restaurant op de hoek van de straat. We dronken een cola en gingen terug naar het hotel om daar aan het zwembad te gaan luieren. Het was laat in de middag, maar wij hadden het gevoel dat het tijd was om naar bed te gaan.

De volgende morgen gingen we met Annette naar de stad. We reden langs moderne gebouwen, waar tussendoor de krottenwijken te zien waren. Rijk en arm liggen hier dicht bij elkaar.
 
Ik verbaasde me over de reinheid van de stad en vroeg of dat altijd zo was. Annette vertelde dat vorige week de paus was geweest en de hele stad had daarom een goede beurt gekregen.

We wachten voor een stoplicht. Op de vluchtheuvel staat een jongen met zweren en bulten over heel zijn lichaam. Hij was zo dun, dat hij bijna niet meer op zijn botten kon staan. Het kind huilde. Annette draaide het raampje open en vroeg wat er aan de hand was. Hij zei dat er kermis was waar hij niet heen kon, omdat hij geen geld had. Hij ging zo graag een cola drinken. Annette gaf de jongen wat geld. Ik keek haar vragend aan, omdat ze ons gezegd had die kinderen nooit geld te geven. De ouderen zouden het afpikken, om zelf wat alcohol voor te kopen. Als we iets wilden geven moest het eten of drinken zijn. Maar zij dacht dat het kind geen lang leven meer zou hebben. Misschien kon hij met dat geld nog een paar mooie minuten hebben.

Wij wilden ook iets gaan drinken. Annette bracht ons naar een restaurant, waar ze de eigenaar van scheen te kennen. We kregen een drankje, dat de baas zelf, uit verschillende vruchten had geperst.


Caracas met bekende namen


Annette liet een zak met belegde broodjes klaarmaken. Ik vroeg me af of ze zoveel honger had. Ze kwam er niet mee naar onze tafel. Ze ging met de broodjes naar buiten. Daar verdeelde zij die broodjes aan kinderen die voor het restaurantje stonden. De kinderen namen de broodjes dankbaar aan en gingen op de stoep zitten om van hun godenmaal te genieten.

Na de korte pauze reden we naar het Hilton Hotel om vanaf het dakterras te genieten van het uitzicht over de stad. Waar ik ook keek, overal tussen de façades van de prachtige moderne en hoge gebouwen, waren de behuizingen van de armsten te zien.
 


Metrostation - Superschoon!

Caroline, die nog steeds geen Venezulaans geld had, wilde eindelijk gaan wisselen. Annette wilde wel geld wisselen, maar daarvoor moesten ze naar de toiletten gaan. Dit moest wel, want als je hier in het openbaar geld liet zien, liep je de kans dat het geld weg was voor je het merkte. We gingen met de lift naar beneden, naar de toiletten. Ik benutte de ruimte waar het voor bedoeld was. Toen ik mijn handen wilde wassen, stonden die twee in een hoek en geld verwisselde van eigenaar. Ik moest lachen, omdat ze er als dealers uitzagen.

Toen business gedaan was, liepen we de straat over, naar de metro. Annette zorgde voor de tickets. We moesten door slagbomen naar binnen. Overal stonden bewakers.
 

In het gebouw was het zó schoon, dat het bijna een steriele ruimte leek. Ik dacht: "Hier heeft de paus een wonder verricht". Maar volgens Annette was het hier altijd zo schoon. Overal waren bewakers die bedelaars, dieven en andere vuilakken er uit hielden. De trein kwam. Die glansde ook alsof die net uit de wasserij was gekomen. Ook in de trein was het opvallend schoon. Daar kon zelfs de Zwitserse reinheid niet tegenop. Na een paar stops stapten wij weer uit.

We moesten onze tickets gereed houden omdat we die nodig hadden om er uit te komen. Annette moest een bekende, die ze geld in de hand drukte, naar een loket sturen om een nieuw biljet te kopen. Nu konden wij er uit.


Metro Il Silencio


We kwamen bij de regeringsgebouwen. Ze waren grotesk en oogverblindend wit. Wat een pracht stond hier. Niet ver hier vandaan leven mensen in de grootste armoede.
 


Bolivar te paard

Later liepen we naar een park. Bolivar zat hoog te paard, alles was van brons. Hij keek trots over het park. Tegen de bomen klommen eekhoorntjes, die zich door de weinige bezoekers lieten voeren. Het was rustig in de stad omdat de meeste mensen deze vrije carnavalsdagen aan de zee doorbrachten. Daarna liepen we door de straten. Voor zo'n grote stad was het hier toch wel erg rustig. Onze trip was veel te vroeg afgelopen omdat  de musea en andere gebouwen, wegens de carnaval, gesloten waren.

We gingen met de metro eerst terug naar ons hotel om de auto op te halen. Daarna reden we door de diplomatenwijk.

Die huizen waren nauwelijks te zien. Ze lagen achter hoge muren. Daarboven waren glasscherven in het beton verankerd. Die rijken van de stad leefden naar mijn mening als gevangenen. Na de rondgang, werden we weer naar ons hotel gebracht. We lieten ons goed verwennen bij het zwembad met een heerlijke vruchtendrank. 's Avonds aten we uitstekend en later amuseerden we ons aan de bar. Hoe goed is het leven toch.

De volgende ochtend kwam Annette ons halen om naar het vliegveld te brengen. We moesten naar Porto Ordaz vliegen om daar een volgende etappe van onze reis te beginnen. Maar dat is weer een heel ander avontuur.
 

 

Verder naar Canaima


 
Joyce