Europa - Zwitserland - Appenzellerland - Seealpsee |
![]() |
Seealpsee |
|
|
||
|
||
|
Op een
heerlijke zomermorgen werd ik op mijn vrije dag wakker en keek uit
mijn raam. Bij het inademen van de frisse lucht kreeg ik het idee
alles te laten liggen en de natuur in te gaan. Dat deed ik later
ook. Ik haalde mijn rugzakje uit de kast, deed er een fles water en
een appel in en een paar andere dingen die je onderweg nodig kan
hebben. Ik was niet van plan een echte bergtocht te maken, dus trok
ik goede sportschoenen aan in plaats van bergschoenen. Die zijn
beter om te fietsen. |
Nadat ik klaar was haalde ik mijn fiets uit de kelder, die tamelijk
stoffig was omdat ik hem sinds de late herfst niet meer gebruikt
had. Met een doekje vloog ik er overheen. Ik gooide mijn bagage in
het mandje achterop de fiets en begon te trappen. Het eerste stukje
is niet zo gezellig. Tot ik in de hoofdstraat kwam. Daar was het te druk om doorheen te rijden, want er lopen honderden toeristen langs de leuke winkeltjes, restaurants en gezellig gekleurde huisjes met de zeer bijzondere daken. Ze kijken hun ogen uit en lopen heen en weer zonder op de fietsers te letten. Al jaren geleden is het dorpscentrum autovrij geworden. Bij de kerk reed ik de Weissbadstrasse in, waar ik op het eind moest stoppen. De spoorbomen waren dicht. |
|
Ik moest wachten tot het Appenzeller treintje aankwam, die in dezelfde richting als ik verder zou gaan. Vandaar trapte ik rustig langs de “Sitter” voorbij (een beek die uit de bergen komt). In de lente heeft deze beek het erg moeilijk als de sneeuw gaat smelten en dan ook nog de regen te verwerken krijgt. |
|
Ik had Weissbad bereikt. Voor het Kürhotel sloeg ik af richting Schwende.
De weg was recht maar liep geleidelijk aan omhoog. Gelukkig had ik de
wind mee, zodat het niet te vermoeiend werd. Het Schwendedal op zich is
al een heerlijke omgeving. Kleine kleurrijke boerderijtjes staan
verspreid in de heuvels. Het kleine kerkje van Schwende, dat zo
romantisch in deze omgeving past, lag al achter me. Nog steeds liep de
weg recht vooruit. Ik kon de deltavliegers in de lucht zien zweven. Dat zijn mensen die het leuk vinden om een berg af te rennen en dan met een doek in de lucht te blijven zolang het gaat. Niet iedereen haalt altijd de grond. Het gebeurt af en toe dat ze door een plotselinge wind tegen een boom gedreven worden en aan een tak bleven hangen. In extreme situaties moest de brandweer of een helikopter er aan te pas komen om ze er uit te halen. |
|
|
Toen dacht ik aan de schoenen die ik aan had. Die waren niet stevig
genoeg om van een berg af te kunnen lopen. Ik ben geen plattelander die gewetenloos met sandalen of zelfs op hoge hakken een berg af loopt. Deze mensen moeten vaak met een helikopter gered worden omdat ze gevallen zijn en hun botten hebben gebroken. In andere gevallen struikelen ze en storten in de diepte. Dan is er geen haast meer om ze te redden, omdat ze niet meer te redden zijn. Nee, met gymschoenen ga ik de bergen niet in. En zo fietste ik door tot het restaurant “Alpenrose”, waar ik achterom mijn fiets neerzette en op slot deed. Op de fiets was ik zo’n negentig meter gestegen, waar ik bijna niets van gemerkt had. |
|
Ik nam mijn rugzakje, gooide het over mijn schouder en begon te lopen. In het begin was het nog tamelijk vlak. Maar dan merkte ik toch dat de weg langzaam steeg. |
|
|
De "Schwende" vloeide gelaten naast me. Het had in deze tijd van het
jaar niet veel water. Dit kleine beekje stroomde gemoedelijk naar
Weissbad, waar het in de Sitter terecht komt. Ik keek tegen de bergen op
die aan alle kanten te zien waren. Geen mens liep op deze tijd in de
omgeving. Ik had het gevoel alleen in het paradijs te zijn. Er waren wel dieren te zien. Vogels vlogen van de ene boom naar de andere. Aan de overkant van de beek graasden koeien die een bel om hadden en bij iedere beweging geluid gaven. Af en toe kon ik het zoemen van een bij horen. Deze geluiden met elkaar gemixt klonken beter dan een symfonie van Beethoven, de Bohemian Rhapsodie van Queen of een lied uit mijn kinderjaren: “Schön ist es auf der Welt zu sein”. Ik bleef een moment staan om alles in me op te nemen. Daarna liep ik verder. De weg liep nu langzaam naar boven. |
Dit is een stuk waar geen bomen zijn, die voor een beetje schaduw kunnen zorgen. Intussen was het al behoorlijk warm geworden. Als ik met andere mensen was, zou ik doen alsof ik moest blijven staan om weer op adem te komen. Een paartje kwam van boven en groette me vriendelijk toen ze me passeerden. Ik zei ze ook gedag en ging weer een stukje verder om dan weer te blijven staan om mijn lichaam weer te voorzien van zuurstof. Zo ging het een poosje door, totdat ik bij een punt was aangekomen waar bomen en een bankje stonden. |
Dit was niet de eerste keer dat ik hier liep, dus wist ik dat de beloning voor deze klimpartij er snel aan kwam: een uitzicht dat echt het paradijs op aarde kon zijn. Maar voor ik zover ging, liet ik me op het bankje zakken om weer even bij te komen. Ik zag dat een man met een hond op een smal pad naar beneden kwam. Toen ze bij mij kwamen ging hij op het bankje naast me zitten en vertelde dat hij met zijn hond van de Ebenalp af kwam. De hond leek nog lang niet moe te zijn. Na een kort gesprek gingen we beiden weer verder, ieder een andere kant uit. De man met hond naar Wasserauen, ik naar de Seealpsee, die niet ver meer was. |
|
|
|
De hele wandeling was maar een klim van 150 meter geweest, maar het meeste er van was op een kort steil pad, zonder schaduw. Ik stond op om het laatste stukje te lopen. Eerst moest ik over een smal paadje lopen, dat maar kort was. Ik zag steeds meer van de bergen van het Alpstein gebied. Dat leken wel reuzen. En dan het meer. De Seealpsee! Ik bleef staan om van het adembenemende uitzicht te genieten. Het water was koningsblauw. De bergen spiegelden zich er in alsof ieder de mooiste wou zijn. Voor mij waren ze allemaal even mooi. Het mooiste wat je maar kunt zien. |
|
Ik liep dichter naar het meer en zag een paar eenden die in het koude
water gevallen leken te zijn. Ik dacht: “Wat zij kunnen, kan ik ook!” Ik
ging aan de oever zitten en deed mijn schoenen uit om mijn voeten in het
water te baden. Maar lang hield ik het niet uit want het was ijskoud. In
de verte zwom een school vissen, die steeds dichterbij kwam. Het waren
forellen, die als ze groot zijn op de borden komen. Ik trok mijn schoenen weer aan en liep rond het meer. Ik kreeg het idee om op het terras van het Berggasthaus “Forelle” iets kleins te gaan eten. Het was intussen al etenstijd geworden. Maar ik had geen honger. Ik liep weer naar de oever om daar mijn appel te eten en water te drinken. Zelfs twee Japanse meisjes hadden de moeite genomen om hier heen te lopen. |
Toen ik uitgerust was begon ik aan de terugweg. Nu nam ik de andere kant van de beek, over de Grosshütte. Hier bleef ik nog lang in de hoogte lopen. Onderweg zag ik nog wat alpenhutjes waar koeien overal verspreid hun middagdutje deden. Bij een zo’n hutje hing een met de handgeschreven plakkaat met de mededeling dat ze er alpenkaas verkochten. Het water liep mij uit de mond en ik ging er heen om een stukje te kopen. Maar niemand scheen thuis of in de buurt te zijn. Alleen een paar luie koeien keken me aan. |
|
Ik liep weer door en bleef af en toe staan om terug te kijken en het prachtige uitzicht op de bergen nog eens te zien. Deze weg is korter dan de heenweg en toch liep ik nog steeds in de hoogte. Nu kwam het moment om te dalen. Het ging hier met een paar trappetjes door een kloof, waar veel vegetatie was, naar beneden. Tenslotte was ik weer daar waar ik begonnen was. Ik kon nog net zien hoe een deltavlieger landde. Ik liep naar de plaats waar mijn fiets op mij stond te wachten en reed een stukje verder. Bij de kiosk van de kabelbaan kocht ik een ijsje, die ik op een bankje naast de Schwendebeek genietend consumeerde. Ik had het verdiend. |
|
|
Toen het ijsje op was fietste ik weer terug terug naar Appenzell en
dacht dat ik zonder trappen naar beneden zou kunnen gaan. Maar dat was
een vergissing. De wind die ik nu tegen had, maakte het toch nodig om
mijn lichaam verder te bewegen. Eindelijk had ik het dorp weer bereikt. Massa’s toeristen liepen door de hoofdstraat. Ik moest de fiets aan de hand nemen om er door te komen. Thuis gekomen, deed ik mijn schoenen uit, ging op het balkon zitten, waar ik mijn benen over de balustrade legde. Ik was moe, maar ik dacht: “Een zalige dag was het vandaag!” |